Een waterig zonnetje verwarmt je linkerwang, terwijl de steeds kouder wordende wind je rechter doet tintelen. Fietsend langs de jarenoude eiken, strijkt je hand opeens weer langs een spinnenweb. Op de weg ligt een bruin tapijt van kastanjes. Je kunt het laatste zuchtje leven van de afvallende bladeren ruiken, voordat ze dood en dor op de grond vallen, klaar om door de winter verorberd te worden. De wereld neemt zulke zachte, warme kleuren aan dat iedere zonnestraal te fel in je ogen schijnt. Alles lijkt vochtig, alsof het afscheid neemt.
En dan de geur van zoetigheid, van melige substantie die als een zachte deken over de binnenstad gelegd wordt. De geur die geel ruikt en alleen in Groningen te vinden is. Zodra die weeƫ, maar toch stevige lucht je neusgaten binnendringt, weet je, het is officieel: najaar is back in town.