Dit is geen nieuw verhaal. Maar wel de moeite van het vertellen waard. Als ik het ouderlijk huis bezoek, word ik meestal opgehaald bij het lokale treinstation, Winsum. Dat is zo’n 6, 7 kilometer van mijn thuis vandaan. Op een dag moest ik met de bus. Geen probleem, zou je denken. Welnu, laat ik je wat zeggen over waar ik vandaan kom.
In de meeste boeken die ik lees worden kleine dorpen – van het soort waar mensen zodra ze 16 zijn of keihard van wegrennen of er vanaf dan de rest van hun leven doorbrengen – beschreven als een heuse metropool. Ik bedoel, er is een winkelstraat, tenminste twee stamkroegen, een bank met een pinautomaat, een plein en zelfs een bushalte!
Welkom in Warfhuizen. De beltaxi rijdt twee keer per dag voor – als je hem belt, de SRV-man (rijdende supermarkt) doet er tussen vijf en zes zijn ronde en de kerk is voor een euro verkocht aan een goedwillende monnik. Hoewel de gemeente De Marne ook over dorpen beschikt met iets meer faciliteiten (een supermarkt met vier schappen, een apotheekhoudende huisarts en een sporthal), snap je nu wellicht hoe ik denk dat een dorp, een gehucht, een GAT, beschreven zou moeten worden.
Dus toen ik die dag in de bus stapte en mij realiseerde dat ik geen kleingeld op zak had, was ik niet verbaasd het volgende gesprek te voeren:
“Mag ik hier ook reizen met de OV-chipkaart?”
“De watte?” (buschauffeur)
“De OV-chipkaart, die nieuwe pas voor het openbaar vervoer.”
“Oh die, ja hoor, dat mag wel.” (buschauffeur)
Korte stilte.
“Kan ik dan ook ergens in- of uitchecken?”
“Nee, nee, dat kan niet.” (buschauffeur)
“Hmm. Dan kan ik hem niet gebruiken. Hoe moet dat nou?”
De chauffeur kijkt om zich heen.
“Ach, stap maar in kind. Je bent toch de enige.”
Dat zeg ik. Welkom in mijn gehucht.