Ik weet nog goed dat ik als vijftienjarig guppy trots als enige in mijn klas een paspoort kreeg. Want ik ging op vakantie naar Hongarije. En het allerleukste was dat ik mijn ID-kaart ook gewoon mocht houden, wist ik zeker dat ik mijn paspoort niet kwijt zou raken. Hartstikke handig was dat.
Nou mooi niet.
Inmiddels ben ik een eenentwintigjarig guppy die trots mijn vol gestempelde paspoort onder de neus van een ambtenaar druk. “Ik wil graag een nieuwe, maar kunt u hier wel gaatjes in maken want er staan een paar mooie stempels in die ik graag wil houden.” Ik glimlach lief. De ambtenaar niet. Hij tikt wat op zijn toetsenbord en staart wat naar zijn scherm. Of ik nog ergens een Europese Identiteitskaart heb. Nee, die heb ik niet, maar die is ook niet meer geldig. Al zo’n drie jaar niet meer. Dat maakt niet uit, het is eigendom van de staat en ik moet het teruggeven als ik een nieuw paspoort wil.
Laat ik het feit dat ik lang geleden betaald heb voor deze kaart en dus vind dat het van mij is even achterwege laten. Ik snap namelijk de angst voor paspoortenhandel. Wat ik niet snap is dat eenzelfde ambtenaar jaren geleden niet dezelfde vraag aan mijn moeder heeft gesteld toen zij mijn paspoort aanvroeg. Dan hoefde ik nu niet alle laatjes bij mijn ouders, de onuitgepakte verhuisdozen in mijn eigen wegstopkast en de vergane portemonnees onder mijn bed overhoop te halen. Dan was ik gewoon een iets minder trotse puber geweest met een stuk minder problemen nu.
Op advies van de ambtenaar ben ik vanmiddag naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van de vermissing van mijn kaart. Vanachter de balie kijkt een forse dame met blonde krullen mij blij aan met de mededeling dat ik nog éven langs het gemeentehuis moet om een formulier op te halen. Waren ze daar vast vergeten te zeggen. Ik sla met mijn hoofd tegen de balie, wat haar glimlach alleen maar breder maakt. “Ja mevrouw, we gaan het de burger natuurlijk niet gemakkelijk maken.”
Als er al iets uitkomt doen ze in ieder geval hun woord eer aan, die ambtenaren.