Een van de ergste dingen die iemand ooit over mij heeft gezegd was niet eens aan mij gericht. De jongen die het zei heet Bram en ik was natuurlijk verliefd op hem. “Ik trek die siliconen eruit!” riep hij door de kantine. Nu zou het me weinig meer doen, maar op die bewuste dag was ik amper dertien jaar oud en liep rond met een volle cup D. Dat is al niet fijn, laat staan dat iemand denkt dat ik er zelf voor gekozen had!
Nu, zo’n acht jaar later, moet ik er niet aan denken zonder ze te moeten. Mijn borsten dan. We zijn een team, mijn borsten en ik. Niet dat ik ze namen geef of iets in die trant. Daar heb ik te weinig testosteron voor in mijn lichaam denk ik. Maar we hebben het goed. Mensen kunnen zich mij herinneren, het is aanleiding voor flauwe grappen, het zorgt voor aantrekkingskracht, het geeft een stukje levenservaring. Draag maar eens twee kilo suiker om je nek, dag in dag uit. Koop maar eens een mooie BH voor onder de €50,-. Allemaal dingen waar je mee leert leven. Stel je toch voor dat ik ineens een lingeriesetje kon kopen bij de H&M, al voordat mijn loon gestort is. Dat ik mijn rug volledig rechtop kon zetten zonder daar binnen vijf minuten last van te krijgen.
Het lijkt me niks.
Maar wat dan als ik doodga? Als ik iemand blij kan maken met al dat gezonde weefsel in mijn boezem? Wat nou als ik donor zou zijn? Dan zou ik op mijn wolkje zitten, mijzelf bekijkend terwijl ik borstenloos de crematie-oven ingeschoven wordt. Zou ik een slecht mens zijn als ik dat niet wil? Als ik mijn levenssymbool, mijn trouwe lichaamsdelen niet kwijt wil? Als ik mijzelf compleet wil houden, zelfs al ben ik dood? Ik denk van niet. Vele anderen zullen denken van wel. Maar ja, we zijn nu eenmaal een team. Mijn borsten en ik.