Ik heb een vriendin met wie ik vaak op vakantie ga. We zien elkaar praktisch nooit, maar in de zomervakantie trekken we er altijd samen op uit. Dat doen we graag.
Een beetje ondernemen.
Voor ons geen dagen op het strand liggen bakken, waarbij het enige ritme bestaat uit omdraaien van buik naar rug – en terug. Nee, lekker door de bergen wandelen, nationale parken bezoeken en oude stadsdelen bewonderen. Dat is pas vakantie.
Dit jaar gingen we naar Curaçao. Net aangekomen en wel toe aan wat ontspanning nemen we toch even de afslag naar het strand. Waarop we een afgrond induiken met een weg zó steil dat onze auto er bijna rechtopstaand vanaf stuitert. De bocht aan de onderkant komt als verrassing. Onze dappere Atos met zijn ‘gewone-auto-wielen’ stort zich, als een mammoet in een draaimolen, op de kraters in de weg. Die toch al onverhard is. En niet zomaar kraters, de toch erdoor is als een ware achtbaan. Na nog enkele haarspeldbochten, geiten op de weg en overhangende bomen houdt onze vierwieler wiebelend halt voor wit zand en een blauwe zee.
Dit jaar hebben we liggen draaien, van buik naar rug – en terug. Want bij het strand komen op zich was al een hele onderneming.