Terwijl auto’s met rood-witte hekken ver op afstand worden gehouden – en uiteraard schelden de bestuurders hierom – waag ik mij met mijn fiets op de braderie van Helpman. Helpman is een Groningse wijk, die langzaamaan overgaat in Haren. Bewoners van de wijk, want ik denk niet dat er mensen uit andere delen van de stad zijn, behalve ik dan, struinen op hun gemak rond tussen de prullaria en kitscherige troep.

In mijn rechterhand houd ik het stuur van mijn fiets vast, de linker hangt losjes naast me. Lekker wandelen zo. Ik passeer kraampjes met verse kruiden, zacht gekleurde sjaaltjes (“van de nieuwste mode mevrouw!”), christelijke boeken, de overtollige voorraad van de kledingwinkel op de hoek en Samiera, de waarzegster. Het ruikt naar braadworst, oliebollen en stroopwafels. Buren maken een praatje, derdehands horloges krijg je mee met een gratis batterijtje, twee Surinaamse dames bakken pasteitjes voor een goed doel.

Een paar honderd meter verder doemt een klein luchtkussen op, het blije gegil van kinderen overstemt alles. En dan, ineens, is de braderie afgelopen. Asfalt strekt zich breed uit, stoplichten gaan van rood naar groen, naar oranje, weer naar rood. Dus kijk ik nog één keer om en stap dan op mijn fiets tussen de razende auto’s.

Terug naar mijn eigen buurt.