Steeds vaker loop ik in de ochtend door een Utrecht dat ontwaakt. Van de ene kant van de Oude Gracht begeef ik mij naar de andere kant, te voet – want daar word je zo lekker wakker van. Het is koud tegenwoordig. Ik draag handschoenen en een muts en kijk om me heen naar een stad die langzaam tot leven komt.

Het begint bij het gedicht dat met sierlijke letters op een muur staat geschreven. ‘Later stond hij in de lichte Gaard, naar de sterren te kijken. Nu had hij bij zijn verdriet, nog de hik gekregen.’ Er staan vrachtwagens op de smalle straat geparkeerd, fietsers ontwijken met ogen die amper open zijn andere fietsers. De eerste terrastafels worden buiten gezet, naast een bord waarop de lunch voor die dag staat vermeld. Rolluiken rollen naar beneden om de eerste zonnestralen van de dag binnen te laten.

In de Simon Levelt zitten een vader en zijn zoontje lachend aan de kleine bar bij de muur. De jongen heeft waarschijnlijk warme chocomelk, de vader koffie met een schepje suiker, denk ik. Binnen is het warm. De Winkel van Sinkel oogt verlaten. Ik bekijk de filmposters en zet in een mental note dat ik Loopers moet gaan zien. Dan loop ik langs Broodje Mario – een van mijn favoriete stukken op de route. Aan een lange tafel staan vijf mannen deeg te kneden. Het is net alsof je even ItaliĆ« in kijkt; met hun korte donkere haar en schorten om kan ik uren naar ze kijken. Maar ik moet door, want het is bijna negen uur.

En dan, als je Neude voorbij bent, is het weer stil. Dit gedeelte van Utrecht slaapt uit. De Grammofoonwinkel, de Woordenwinkel, ze zijn nog niet wakker. Bij Straatnieuws begint de koffie net te pruttelen. De meeuwen die me snerpend gezelschap hielden, zijn halverwege achtergebleven. Ik wandel langs Nijntje Pleintje en kom aan bij de sluis. Het bulderende water schudt alle slaap uit mijn lijf. Hallo, dag.