Column voor Nadelunch.com

Ik reis veel met de trein tegenwoordig. Om 6.51 uur vertrek ik. Dat is vroeg. Dus zit ik in de stiltecoupé, want daar is het rustig. Totdat er zo’n bejaard stel binnenkomt dat denkt dat de rest van de wereld iets goed te maken heeft.

De stiltecoupé is een uitvinding waar ik de NS iedere dag vanuit de grond van mijn hart voor dank. Treinreizen vind ik leuk. Ik kijk naar andere mensen en besteed mijn tijd verder zo nuttig mogelijk. Soms door te genieten van het landschap, maar meestal met mijn MacBookje op het kleine tafeltje voor me en een tekstbestand geopend. Of ik lees een boek. In alle gevallen functioneer ik beter in alle rust. Als je om 7 uur ’s ochtends in de trein stapt en geen ochtendmens bent, is zelfs je eigen ademhaling soms al te veel namelijk.

Meisjes van 16
Niet iedereen begrijpt het nut van de stiltecoupé of de waarde die de beoogde stilte heeft voor veel treinreizigers. Het gros wel, maar eigenlijk zit er altijd wel één rotte appel bij. Die dan heel hard gaat zitten bellen. Of die niet uit Nederland komt en niet begrijpt waarom deze treinmaatschappij maar één letter, de S, van haar naam op de ramen heeft gezet. Vrouwen van veertig die voor het eerst in tien jaar vanuit Lutjebroek met de trein naar de grote stad gaan en een uitgeprinte dagkaart van een Kruitvat-actie stevig in hun hand houden. Die kan ik vergeven. Je legt ze de situatie uit, ze begrijpen het en je hoort ze de rest van de reis niet meer.

Op het moment dat ik dit schrijf zit ik ook in de trein. Achter mij twee meisjes, studentes in hun tweede jaar denk ik, die Heel Erg Luid een gesprek voeren. Over dat sommige mensen zo gevoelig kunnen zijn voor praten in de stiltecoupé. Ik wacht tot we bijna vertrekken en draai me om met de vraag of ze weten dat ze in de stiltecoupé zitten en of het wat zachter kan. Twee verschrikte gezichten keken me aan en ik heb ze al een uur niet meer gehoord. Lekker rustig.

Bejaarden – het tuig
Dan nu, voordat je denkt dat ik een verzuurd oud wijf ben dat excuses nodig heeft om mensen ergens op aan te spreken, het volk dat zich niks aantrekt van meldingen op een raam, veelzeggende blikken van medereizigers of van de conducteur. Bejaarden. Oude mensen. Dagjesmensen of structurele reizigers; het maakt niet uit. Zij zijn de asocialen. Zij zijn wat men denkt dat de jeugd van tegenwoordig is. Het babbelt, het praat hardop, roept om de haverklap “hè?!” omdat het de ander niet verstaat, het lacht en eet luidruchtig. Achter mij zat enige tijd geleden een bejaard stel. Ze deden alle dingen die ik net zei. Het was vervelend. De conducteur kwam langs en zei tussen neus en lippen door: “Mag ik iedereen erop wijzen dat u zich in de stiltecoupé bevindt?”

De vrouw proestte, pufte, lachte, alsof het een goede grap was. Dat was het niet. Ze praatte op hetzelfde volume verder tegen haar man en beantwoordde hooghartig de geïrriteerde blik die ik over mijn schouder wierp. De conducteur arriveerde bij haar stoel. Haar man gaf een printje van wat een kaartje zou moeten zijn, iets voor twee personen. Klopte niet. Hun kaartje was ongeldig, omdat het online gekocht was of iets in die trant. Ze moesten € 90,- bijbetalen of er bij het volgende station uit om een kaartje te kopen. Ik lachte in mijn knuistje – niet hardop natuurlijk, want ik zat nog steeds in die stiltecoupé. De trein remde af, het bejaarde paar greep de jassen en tassen bij elkaar en stampte het voertuig uit. Nog net hoorde ik ze zeggen dat ze nooit meer met de trein zouden gaan. Daarna was het, eindelijk, stil.