Marcel Hensema werd geboren in Winschoten en maakte tot ver buiten de stadsgrenzen carrière als acteur. Nu staat hij weer op de Groningse planken met de verhalende voorstelling Mijn Ede. Ik bezocht een optreden en sprak er naderhand met Marcel over. “Nog nooit heb ik zo vaak het woord ‘herkenbaar’ gehoord als in reactie op dit stuk.”

Recensie en interview voor het Groninger Uitburo

In de prachtige Fraeylemaborg in Slochteren zitten een kwartier voor aanvang al tientallen mensen klaar op hun stoel. Een man in een wit overhemd met een blauwe trui erover en grijzend haar vraagt in het Gronings of hij achterin ook goed verstaanbaar is. Dat is Marcel, die liever tussen de rijen mensen doorloopt dan dat hij hen vanaf het podium toespreekt. “Het publiek bepaalt de sfeer,” vertelt hij later, nippend aan een verse muntthee. “Dit stuk legt voor mij de oorsprong weer bloot waarom ik dit ben gaan doen. Mensen vermaken, iets meegeven. Dat vind ik mooi.”

Omdat hij zowel toneelspeler als filmacteur is, vraag ik hem naar het verschil tussen die twee. Dat ligt volgens hem in de verbeelding. “Theater heeft een hele andere adem, het is bij wijze van spreken vadertje-moedertje spelen met 500 mensen. Je bepaalt van tevoren ‘ik ben dit en jij bent dat’. Het publiek kan een acteur laten vliegen.”

Zo ook tijdens de voorstelling. Het verhaal begint bij de bel, die boven de toog op het podium hangt. In sneltreinvaart neemt Marcel je vervolgens mee door de straten van vroeger, waarvan vooral de supermarkten van naam zijn gewisseld terwijl de rest hetzelfde is gebleven. Hij komt plotseling zichzelf tegen, herkent zijn gezicht, zijn stem en loopt achter zichzelf aan. Door de straten uit zijn jeugd, recht de kroeg / snackbar van zijn vader in. Daar ziet hij zichzelf op een barkruk zitten en hij weet precies welke barkruk het is. Vroeger rende hij als kind door de kroeg en keek dan van onder omhoog naar de rokken, broeken en benen van klanten. Hoe groter hij werd, hoe meer hij ontdekte. Hij gaat zitten, naast zichzelf, en hoort de deur opengaan. Als hij zich omdraait om te kijken wie het is, denkt hij aan…

Je zit er nog maar tien minuten en je zit er al middenin. “Ik liep al jaren met al die verhalen in mijn hoofd. Die heb ik verteld aan Rik van den Bos [schrijver, red.] en hij heeft ze vervlochten tot een verhaal,” legt Marcel uit. “Vervolgens heeft Ola [Mafaalani, regisseur, red.] het stuk geregisseerd. Dat maakt dat het verhaal van ons alle drie is. Zonder een van ons was het niks anders geweest dan een platte verzameling anekdotes.”

Vanuit de kroeg komen we terecht bij Rocky, die net uit de gevangenis komt. Marcel beschrijft hoe de dorpsbewoners, die net naar de kerk gaan, hem scheef aankijken. Desondanks verzucht hij, ‘Tis naarg’ns beter als toes’. Via Rocky leren we Geesje kennen, een oude vrouw die, zoals het oude vrouwen betaamt, last heeft van ernstige verzameldrift. Plastic puutjes bij de slager, om iedere worst een los plastic zakje. Anneke die stiekem aan SM doet en Bouke, die aanstekers laat drukken met de tekst “Dames, bent u uw man of vriend moe? Kom dan eens naar Bouke toe” om aan de vrouw te komen. We leren de Groninger kennen, al zijn de dorpsdynamiek en kleurrijke karakters herkenbaar voor iedereen die ooit eens op het platteland heeft gewoond. De mooie Laura kiest natuurlijk voor Sjimmie met de scooter, er wordt gefluisterd dat de bakkersvrouw zich zo opdoft voor haar jongere minnaar. Rocky’s broer Onno brengt Oosterse wijsheden naar het dorp, Marcels’ beste vriend Patrick gaat het leger in – en als hij terugkomt stapt hij uit het leven.

“Alle verhalen zijn waar, maar ze zijn niet per se gekoppeld aan de persoon bij wie ik het vertel. Er waren teveel mensen voor één voorstelling, dus hebben we er een paar uitgekozen. Dat levert heel rijk materiaal op om te spelen. Iedere avond heeft het stuk een andere betekenis en is het ene verhaal belangrijker dan het andere. Dat hangt heel erg samen met mijn bui van de dag.” Marcel leunt achterover, denkt na over wat het met hem doet om deze verhalen te spelen. “Het varieert met de tijd. Ik heb er heel veel plezier, veel lol. We bereiken een heel nieuw publiek in de provincie en ik vind het prachtig dat Groningers het zo omarmen. En hoewel alles nog steeds mijn verhaal is, bekijk ik sommige mensen meer in het licht van het stuk; ze worden personages.”

Begrippen als ‘geeltjes’, ‘knaken’ en ‘0611’, brengen je gemakkelijk terug in de tijd. Er wordt veel gelachen, vooral als Marcel een uitzending van Radio Noord vertolkt met het item ‘Lachen aan de stamtafel’. Maar er vallen ook stiltes die de ernst van het stuk weergeven. De treurige bakkersvrouw die altijd eenzaam zal zijn, los van hoeveel make-up ze draagt. Het moment dat Patrick zijn auto voor een vrachtwagen gooit. De afstand die je voelt als Marcel ouder wordt en zich afvraagt wie hij is, ondanks zijn relativerende ‘dat is een beetje filosofie van de koude grond’, waar weer om gelachen wordt. Leidend zijn de nummers van Ede Staal, de stem van Groningen, waar het stuk naar vernoemd is.

“Dat had ik niet van tevoren bedacht. Ik had alleen die verhalen in mijn hoofd. Bij mijn eerste ontmoeting met Ola, nog voordat er sprake was van dit stuk, vroeg ze mij: je bent toch Groninger? Ken je Ede Staal? En daaruit vloeide deze voorstelling voort.” Zijn inspiratie voor de stijl kwam deels uit het boek Zo God het Wil, van de Italiaanse schrijver Niccolo Ammaniti. “De rafelranden van de gemeenschap een verhaal geven, dat trok me daarin aan. Het is vaak zo dat de dingen waar je aan voorbij loopt, toch een mooi verhaal hebben.” Wie de voorstelling bezoekt, kan zich afvragen wat de rode draad is, maar doet er beter aan gewoon te luisteren naar de vertelling. Het is zoals Marcel zelf al zegt, wanneer hij weer even contact zoekt met zijn publiek. “Er zit niet echt een lijn in of wel? Nou, zo is het leven ja.”